Huidig
bestand
7
  • -proof

-proof

  1. vormt van een zelfstandig naamwoord een bijvoeglijk naamwoord met de betekenis
    1. bestand is tegen de nadelige werking ervan
      • De nieuwe bushalte is hufterproof 
    2. goed werkend als het ermee te maken krijgt
      • Het nieuwe stadhuis is rolstoelproof. 
  • De tweede betekenis ontwikkelt zich geleidelijk uit de eerste, bij veel woorden is het onderscheid daartussen niet goed te maken.
  • Sommige woorden op -proof die oorspronkelijk aan het Engels zijn ontleend, zoals waterproof kunnen door taalgebruikers tegenwoordig ook worden opgevat als afgeleid met dit achtervoegsel, wanneer het betreffende zelfstandige naamwoord in het Nederlands ongeveer dezelfde betekenis heeft. Onderstaande lijst bevat ook deze gevallen.
  • Afleiding van werkwoorden is in het Nederlands getuige wiebelproof niet onmogelijk, maar wel uitzonderlijk.


Huidig
bestand
2


  • -proof

-proof

  1. vormt van een zelfstandig naamwoord of werkwoord een bijvoeglijk naamwoord met de betekenis bestand is tegen de nadelige werking ervan