schrijver

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  schrijver     (hulp, bestand)
• IPA: /ˈs(x)rɛɪvər/

Woordafbreking

• schrij·ver

Woordherkomst en -opbouw

• Afgeleid van schrijven met het achtervoegsel -er.

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	schrijver	schrijvers
verkleinwoord	schrijvertje	schrijvertjes

Zelfstandig naamwoord

schrijver m

1. een persoon die schrijft
2. (beroep) een persoon die beroepsmatig schrijft

   • Mijn buurman is schrijver. 

Verwante begrippen

• auteur, schrijfster
• romancier, columnist, redacteur

Hyponiemen

   

beroepsschrijver boekenschrijver briefschrijver broodschrijver fijnschrijver gastschrijver geheimschrijver geschiedschrijver = glasschrijver heiligschrijver jeugdschrijver kantoorschrijver kinderboekenschrijver kladschrijver landschrijver liedjesschrijver = liedschrijver penschrijver prozaschrijver prulschrijver puntschrijver romanschrijver scenarioschrijver scriptschrijver = snelschrijver stadsschrijver stukjesschrijver tekstschrijver toneelschrijver veelschrijver verreschrijver volksschrijver

Afgeleide begrippen

• schrijversblok, schrijverscafé, schrijverschap, schrijversprentenboek, schrijversproef

Vertalingen

    1. een persoon die schrijft   

Engels: writer (en)

    2. een persoon die beroepsmatig schrijft   

Duits: Schriftsteller (de) m, Autor (de) m Engels: author (en), writer (en) Frans: auteur (fr) m, écrivain (fr) m Indonesisch: penulis (id) Italiaans: scrittore (it) m, autore (it) m Portugees: escritor (pt) m

Spaans: escritor (es) m, autor (es) m Russisch: писатель (ru) m (pisátel') Turks: yazar (tr) Vietnamees: nhà văn (vi) Zweeds: författare (sv) m, skribent (sv) m

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.