rabbi
Uiterlijk
- rab·bi
- Herkomst: Hebreeuws (vernederlandste vorm)
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | rabbi | rabbi's |
verkleinwoord | rabbietje | rabbietjes |
rabbi m
- (Jiddisch-Hebreeuws) rabbijn, een joods geestelijk leider
- (Jiddisch-Hebreeuws) titel van een joodse geleerde uit vroeger tijd
- Avot de Rabbi Natan, Mechilta de Rabbi Jisjmaël, Mechilta de Rabbi Sjimon bar Jochai, Otiot de Rabbi Akiva, Pirkee de Rabbi Eliëzer
- Hebreeuws-Nederlands ook: rabbijn
- Aramees: raban
- Jiddisj: rebbe
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- Geluid: rabbi (VS) (hulp, bestand)
- IPA: /ˈræbaɪ/
enkelvoud | meervoud |
---|---|
rabbi | rabbis |
rabbi
- rab·bi
rabbi
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd aanvoegende wijs van rabba
rabbi
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd aanvoegende wijs van rabba
rabbi
- derde persoon meervoud tegenwoordige tijd aanvoegende wijs van rabba
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 5
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Jiddisch-Hebreeuws in het Nederlands
- Woorden in het Engels
- Woorden in het Engels van lengte 5
- Woorden in het Engels met audioweergave
- Woorden in het Engels met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Engels
- Woorden in het IJslands
- Woorden in het IJslands van lengte 5
- Werkwoordsvorm in het IJslands