overlijden

From Wiktionary, the free dictionary
Jump to navigation Jump to search

Dutch

[edit]

Etymology

[edit]

From Middle Dutch overliden, from Old Dutch overlīthan. Equivalent to over- +‎ lijden (to go, pass, spend time, come to an end, suffer, undergo). Cognate with Old English oferlīþan (to cross over, traverse).

Pronunciation

[edit]
  • IPA(key): /ˌoː.vərˈlɛi̯.də(n)/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: over‧lij‧den
  • Rhymes: -ɛi̯dən

Verb

[edit]

overlijden

  1. (intransitive) to die
    Synonym: sterven

Conjugation

[edit]
Conjugation of overlijden (strong class 1, prefixed)
infinitive overlijden
past singular overleed
past participle overleden
infinitive overlijden
gerund overlijden n
present tense past tense
1st person singular overlijd overleed
2nd person sing. (jij) overlijdt, overlijd2 overleed
2nd person sing. (u) overlijdt overleed
2nd person sing. (gij) overlijdt overleedt
3rd person singular overlijdt overleed
plural overlijden overleden
subjunctive sing.1 overlijde overlede
subjunctive plur.1 overlijden overleden
imperative sing. overlijd
imperative plur.1 overlijdt
participles overlijdend overleden
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Derived terms

[edit]

Descendants

[edit]
  • Afrikaans: oorly