Naar inhoud springen

Hertogdom Saksen-Gotha (1826-1918)

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Hertogdom Saksen-Gotha
Persoonlijke unie met hertogdom Saksen-Coburg (1826-1918) tot hertogdom Saksen-Coburg en Gotha
 Hertogdom Saksen-Gotha-Altenburg 1826 – 1918 Vrijstaat Gotha 
Algemene gegevens
Hoofdstad Gotha
Oppervlakte 1415 km²
Bevolking 57.383 (1885), 74.818 (1910)
Regering
Regeringsvorm Hertogdom
Dynastie Huis Saksen-Coburg en Gotha
Staatshoofd Hertog

Het hertogdom Saksen-Gotha (Duits: Herzogtum Sachsen-Gotha) was van 1826 tot 1918 een officieel zelfstandig hertogdom binnen het dubbelhertogdom Saksen-Coburg en Gotha. Het was een van de Ernestijnse hertogdommen in Thüringen.

Tot 1825 was het gebied rond Gotha een onderdeel van het hertogdom Saksen-Gotha-Altenburg. Toen in dat jaar Saksen-Gotha-Altenburg uitstierf, ontstond er een conflict over de erfenis tussen de drie nog bestaande linies van de Ernestijnse tak van het Huis Wettin. Koning Frederik August I van Saksen hakte in 1826 de knoop door. Hertog Ernst van Saksen-Coburg-Saalfeld stond Saalfeld en Themar af aan Saksen-Meiningen, en kreeg in ruil hiervoor Saksen-Gotha en de steden Königsberg en Sonnefeld.

Saksen-Coburg en Saksen-Gotha werden sindsdien als Saksen-Coburg en Gotha in personele unie bestuurd. Coburg was binnen dit dubbelhertogdom formeel een zelfstandige staat met een eigen landdag en eigen financiën. In 1871 trad het toe tot het Duitse Keizerrijk. In de Bondsraad daarvan moesten beide hertogdommen echter één stem delen. Na de val van de monarchie in de Novemberrevolutie van 1918 viel Saksen-Coburg en Gotha uiteen in de vrijstaten Coburg en Gotha. Gotha sloot zich na een referendum in 1920 aan bij Thuringen.[1]

Personele unie met Saksen-Gotha (1826-1918)

[bewerken | brontekst bewerken]