Naar inhoud springen

Lijst van Nederlandse plantages in Berbice, Demerarij en Essequebo

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
Het rivierenlandschap

De lijst van Nederlandse plantages in Berbice, Demerarij en Essequebo betreft alle plantages in de voormalige Nederlandse koloniën Berbice, Demerarij en Essequebo met Nederlandse eigenaren en/of hypotheekhouders in het jaar 1818.

De drie kolonies aan de noordkust van Zuid-Amerika maakten onderdeel uit van Nederlands-Guiana, maar behoorden vanaf 1803 toe aan Brits-Guiana. De Nederlandse plantage-eigenaren zijn echter niet onteigend geworden. De Nederlandse belangen bleven derhalve groot. Dit overzicht geeft de situatie weer volgens opgave van de Nederlandse overheid aan de Engelsen in 1819.[1] In de loop der tijd zijn de plantages vanzelfsprekend wel eens veranderd van omvang, eigenaar of van naam (mede door samenvoegingen).

De plantages waren voornamelijk gelegen langs de gelijknamige (hoofd)waterwegen Essequibo (rivier), Demerara (rivier), Berbice (rivier) en aan de Atlantische kust.

In Essequebo stichten Zeeuwen in de periode 1591–1625 handelsposten die uitgroeiden tot de landbouwnederzetting Nova Zeelandia of Zelandia Nova. In Demerara worden pas plantages aangelegd rond 1740, maar het ontwikkelde zich snel onder invloed van Britse kolonisten die uitgeputte gronden in de Caraïbische eilanden ontvluchtten. Gouverneur Laurens Storm van 's Gravesande stond in 1752 vrije vestiging in Demarary toe, hetgeen veel Engelse en Schotse plantagehouders aantrok.[2] De kolonie Berbice werd vervolgens ook geopend voor vrije vestiging.[3]

In 1789 werden Demerara en Essequebo samengevoegd tot één bestuurlijke eenheid met als hoofdplaats Stabroek, het latere Georgetown. Berbice, voornamelijk een nederzetting rond Fort Nassau, bleef een zelfstandige bestuurlijke eenheid en was lange tijd particulier bezit van de Sociëteit van Berbice. In 1815 was de grens tussen Berbice en Suriname nog altijd niet officieel vastgelegd. Op kaarten uit die tijd is de grens Devil’s Creek, halverwege Nieuw-Amsterdam en de Corantijn-rivier.

De Vrede van Parijs van 30 mei 1814, maakte een einde aan het Napoleontische tijdperk. Engeland en Nederland kwamen kort daarop overeen dat de Nederlandse koloniën die vanaf 1795 tot 1802, en daarna weer vanaf 1803, onder Engels gezag hadden gestaan aan de Nederlanders teruggegeven zouden worden met uitzondering van Kaap de Goede Hoop, Essequebo, Demerary en Berbice. De plantages in deze gebieden zijn echter nooit onteigend geworden door de Engelsen.

Inventarisatie

[bewerken | brontekst bewerken]

Nederland overhandigde in 1819 een overzicht aan Engeland met alle namen en woonplaatsen van in Nederland wonende plantage-eigenaren en lijsten met alle hypotheken verstrekt door Nederlandse onderdanen. Deze plantage-inventarisatie van 1818, opgeslagen in het Engelse Nationale Archief, geeft inzicht in de familiale en zakelijke dwarsverbanden in de koloniën. Ook laat het de verwevenheid zien tussen bestuurders en kolonisten en tussen adellijke, bestuurlijke en zakelijke elites in Nederland.[1]

Met de Slavery Abolition Act schaften de Engelsen in 1833 de slavernij af in de koloniën. Alle plantage-eigenaren werden hierbij schadeloos gesteld, tenminste wanneer zij een claim indienden bij de Britse overheid. Uiteraard deden ook de Nederlandse eigenaren dit. De geëmancipeerde slaven moesten evenwel nog vijf jaar in zogeheten apprenticeship; een 'leerperiode' van verplichte tewerkstelling. Dit is enigszins vergelijkbaar met de periode van staatstoezicht voor de Surinaamse geëmancipeerden die Nederland instelde in 1863.[4]

Nota bene: Volgens het Britse Centre for the Study of the Legacies of British Slavery kende Berbice in totaal 162 plantages, Demerara en Essequibo tezamen 362 plantages. In totaal dus 524 plantages.[5] Er waren dus aanzienlijk meer plantages dan vermeld in deze lijst. Eén daarvan was plantage Lelienburgh, waar in 1763 de slavenopstand van Berbice begon. Deze plantage was daarna verlaten.

Plantages met Nederlandse belangen

[bewerken | brontekst bewerken]