Naar inhoud springen

Pianoconcert

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie

Een pianoconcert(o) is een concerto voor solopiano en orkest.

Het pianoconcert bestaat meestal uit drie al dan niet doorgecomponeerde delen en werd vooral in de klassieke periode en de romantiek als genre populair. Er zijn echter ook daarna vele pianoconcerten geschreven, tot op de huidige dag. De klavecimbelconcerten die Bach omstreeks 1740 in Leipzig schreef (bewerkingen van zijn eigen concerten voor viool of hobo) gelden als de eerste uitingen van het genre.

Historische ontwikkeling

[bewerken | brontekst bewerken]

De eerste pianoconcerten (eigenlijk klavecimbelconcerten) werden in de barokmuziek geschreven: J.S. Bach geldt hier als de 'uitvinder'. Het zijn eigenlijk nog concerti grossi met een afwisseling tussen continuo en solist(en), waarbij de solist een wat virtuozere rol had. In de classicistische tijd waren het componisten als Wolfgang Amadeus Mozart en tijdgenoten die het concert als genre uitbouwden. De vorm werd groter, de solistische rol werd belangrijker en vaak nog virtuozer, en de solist was dikwijls tevens dirigent tijdens een uitvoering. Ook verschenen er plekken waar de solist kon improviseren in een cadens. Veel concerten hebben dan ook nog geen geheel uitgecomponeerde cadensen, maar slechts een aanduiding van een plek waar de solist 'zijn gang kon gaan'. In de romantiek groeit het genre verder uit, onder andere door componisten als Ludwig van Beethoven, Johannes Brahms, Frédéric Chopin, Franz Liszt, Pjotr Iljitsj Tsjaikovski, Sergej Rachmaninov en Béla Bartók. De orkesten werden groter, de lengte van de werken nam toe, delen werden steeds meer met elkaar vervlochten, de grotere en luider klinkende piano's verjoegen de vroegere klavecimbels en hammerklavieren, en de solist werd steeds meer de 'klavierleeuw' in de schijnwerpers, die een steeds meer acrobatische en virtuoze rol kreeg toebedeeld. Hierdoor werd ook de noodzaak steeds groter om met een aparte dirigent te werken om de uitvoering 'bijeen te houden'. Componisten gingen ook steeds meer hun eigen cadensen gedetailleerd uitschrijven, en met de verplaatsing van de kasteelzaal naar de concertzaal nam ook het dynamisch bereik van de concerten toe. De concerten kregen ook allengs meer een concertant luisterkarakter in plaats van een bescheiden achtergrondmuziekje. Hadden de eerste concerten nog welhaast een bescheiden kamermuziekkarakter, de late romantische pianoconcerten konden alleen nog in grote zalen ten gehore worden gebracht.

De meeste pianoconcerten zijn geschreven in drie te onderscheiden delen, waarvan het eerste deel grofweg de sonatevorm volgt (waarbij het orkest doorgaans de inleiding verzorgt en de pianist later inhaakt, en waarbij tegen het einde de pianist een solocadens speelt), het tweede deel is doorgaans langzaam, contemplatief en zangerig van karakter, het slotdeel doorgaans een vrolijk en virtuozer stuk zoals een rondo.

Een pianoconcert voor de linkerhand wordt met slechts één hand uitgevoerd. Vooral aan het begin van de twintigste eeuw is een aantal geschreven, vaak opgedragen aan Paul Wittgenstein, die zijn rechterhand in de Eerste Wereldoorlog verloor. Voorbeelden zijn:

Ook concerten met meer dan 1 piano en orkest zijn geschreven. Voorbeelden zijn: