Naar inhoud springen

abject

Uit WikiWoordenboek
  • ab·ject
  • van Frans abject, in de betekenis van ‘verachtelijk’ aangetroffen vanaf 1824 [1]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen abject abjecter abjectst
verbogen abjecte abjectere abjectste
partitief abjects abjecters -

abject

  1. (pejoratief) volstrekt verachtelijk, zeer verwerpelijk
    • Hij maakte een abjecte toevoeging aan de discussie. 
74 % van de Nederlanders;
43 % van de Vlamingen.[2]


stellend vergrotend overtreffend
abject more abject most abject

abject

  1. abject
enkelvoud meervoud
abject abjects

abject

  1. een hopeloos persoon, iemand in slechte staat[1]
    «But he's an abject, a repulsive traitor.»
    Maar hij is een hopeloze, een afstotelijke verrader.[2]
  1. Johnson
    , Samuel
    ; bewerkt door John Walker (1835). Johnson's English Dictionary, p. 56. Uitg.: N. Hale. Dit werk bevindt zich in het publiek domein.
  2. Silone
    , Ignazio (2004). Ed egli si nascose. Dramma in quattro atti. Vert.: And He Hid Himself: A Play in Four Acts, p. 69. Uitg.: Kessinger Publishing, ISBN 9781417984657.


  enkelvoud meervoud
  mannelijk   abject abjects
  vrouwelijk   abjecte abjectes

abject

  1. abject