Naar inhoud springen

bikini

Uit WikiWoordenboek
Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: Bikini
Een jonge vrouw in bikini.
  • bi·ki·ni
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘tweedelig badpak’ voor het eerst aangetroffen in 1952 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord bikini bikini's
verkleinwoord bikinietje bikinietjes

de bikinim

  1. (kleding), (zwemmen) tweedelige zwemkleding voor de vrouw
    • Ze trok alle aandacht in haar bikinietje. 
     Ze droegen bikini's met tijgermotieven en glimlachten verleidelijk.[3]
     Mijn moeder en vader stonden in badkleding bij de steiger en glimlachten naar de camera, zij in een tweedelig badpak, dus geen bikini, hij in zo'n strakke zwembroek.[4]
98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[5]


  • bi·ki·ni
  • Het woord 'bikini' is een door de bikiniontwerper Louis Réard (1897-1984) bedachte naam, benoemd naar de atol Bikini. De Franse ontwerper introduceerde de bikini, gedragen door Micheline Bernardini, in Parijs op 5 juli 1946, vier dagen na de eerste atoomproeven door de Verenigde Staten van Amerika op de atol Bikini bij de Marshalleilanden.
Naar frequentie 13613
enkelvoud meervoud
bikini bikinis

bikini

  1. (kleding), (zwemmen) bikini


  • bi·ki·ni
enkelvoud meervoud
bikini bikini

bikini m

  1. (kleding), (zwemmen) bikini


  • bi·ki·ni
enkelvoud meervoud
nominatief   bikini     bikiniler  
genitief   bikininin     bikinilerin  
datief   bikiniye     bikinilere  
accusatief   bikiniyi     bikinileri  
locatief   bikinide     bikinilerde  
ablatief   bikiniden     bikinilerden  

bikini

  1. (kleding), (zwemmen) bikini