coadjutor
Uiterlijk
- co·ad·ju·tor
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘hulpbisschop’ voor het eerst aangetroffen in 1467 [1]
- afgeleid van het Latijnse adiūtor (helper) met het voorvoegsel co- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | coadjutor | coadjutoren coadjutors |
verkleinwoord | - | - |
- (religie) hulpbisschop (Rooms-Katholieke Kerk)
- Het woord coadjutor staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "coadjutor" herkend door:
14 % | van de Nederlanders; |
20 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "coadjutor" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ coadjutor op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
enkelvoud | meervoud |
---|---|
coadjutor | coadjutores |
coadjutor m
- (religie) coadjutor
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 9
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Voorvoegsel co- in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Religie in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 14 %
- Prevalentie Vlaanderen 20 %
- Woorden in het Spaans
- Woorden in het Spaans van lengte 9
- Woorden in het Spaans met audioweergave
- Zelfstandig naamwoord in het Spaans
- Religie in het Spaans