hoen

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  hoen    (hulp, bestand)
• IPA: / hun / (1 lettergreep)

Woordafbreking

• hoen

Woordherkomst en -opbouw

• erfwoord via Middelnederlands hoen van Oudnederlands huon, in de betekenis van ‘hoendervogel’ voor het eerst aangetroffen in 1279

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	hoen	hoenderen hoenders hoenen
verkleinwoord	hoendertje hoentje	hoendertjes hoentjes

Zelfstandig naamwoord

het hoen o

1. (hoendervogels) benaming voor vogels uit de orde Galliformes , van meest op de grond levende vogels
2. (landbouw) bepaald soort vogel, Gallus gallus , door mensen gehouden om de eieren en het vlees

Synoniemen

• hoender
• [1] hoendervogel
• [2] kip

Hyponiemen

• [1] kalkoen, kip

   

auerhoen bankivahoen berghoen berkhoen bleshoen boomhoen boshoen ceylonhoen dwerghoen grootpoothoen hamerhoen hazelhoen heidehoen huishoen ijshoen korhoen kraaghoen mathoen mesthoen nuthoen pampahoen parelhoen pelhoen porseleinhoen prairiehoen purperhoen raaphoen roodsnavelhoen saterhoen sjakohoen sneeuwhoen sonnerathoen spitsvleugelhoen stekelstaarthoen steppehoen stuithoen veldhoen vorkstaarthoen waaierhoen waterhoen wigstaarthoen withoen yokohamahoen zandhoen zijdehoen

Afgeleide begrippen

• Hoendiep

Vertalingen

    1. benaming voor vogels uit de orde Galliformes   

Duits: Hühnervogel (de) m Engels: landfowl (en) Welsh: edn (cy) m, ehediad (cy) m

Gangbaarheid

• Het woord hoen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "hoen" herkend door:

93 %	van de Nederlanders;
93 %	van de Vlamingen.

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.