Naar inhoud springen

plein

Uit WikiWoordenboek
  • plein
enkelvoud meervoud
naamwoord plein pleinen
verkleinwoord pleintje pleintjes

het pleino

  1. open, onbebouwde, maar aangelegde plaats, vaak te midden van bouwwerken
    • Het plein van ons dorp werd onlangs heraangelegd met nieuwe bloemenperken. 
     De Nationale 7 past in dit ideaal van slow driving. Je rijdt door plaatsen die je alleen kent van de borden boven de snelweg. Nevers, Lyon, Valence, Montélimar. Zo vind je jezelf terug op een warme zomeravond op een pleintje in de oude stad van Montélimar, bij restaurant Aux Gourmands, waar de ober vertelt dat de pistachenoten bij de tarte tatin afkomstig zijn van een lokale producent die maar twee bomen heeft.[4]
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[5]


  enkelvoud meervoud
  mannelijk   plein pleins
  vrouwelijk   pleine pleines

plein

  1. vol; niet leeg.