sacramenteel
Uiterlijk
- sa·cra·men·teel
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘tot het sacrament behorend’ voor het eerst aangetroffen in 1888 [1]
- afgeleid van sacrament met het achtervoegsel -eel [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | sacramenteel | sacramenteler | sacramenteelst |
verbogen | sacramentele | sacramentelere | sacramenteelste |
partitief | sacramenteels | sacramentelers | - |
sacramenteel [3]
- met betrekking tot het sacrament
1.
- Het woord sacramenteel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ "sacramenteel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ sacramenteel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).