Naar inhoud springen

smaad

Uit WikiWoordenboek
  • smaad
  • In de betekenis van ‘laster’ voor het eerst aangetroffen in 1350 [1] [2][3]
enkelvoud meervoud
naamwoord smaad smaden
verkleinwoord - -

de smaadm

  1. aantasting van iemands eer of goede naam in woord of geschrift (niet per se door het verstrekken van onjuiste feiten)
vervoeging van
smaden

smaad

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van smaden
    • Ik smaad. 
  2. gebiedende wijs van smaden
    • Smaad! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van smaden
    • Smaad je? 
97 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[1]
  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be