Naar inhoud springen

ton

Uit WikiWoordenboek
Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: Ton
  • ton
  • Leenwoord uit het middeleeuws Latijn, in de betekenis van ‘vat’ voor het eerst aangetroffen in 1285
  • In de betekenis van ‘telwoord: 100.000 (oorspronkelijk van guldens gezegd)’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1640 [1]
  • [1], [2] van Middelnederlands tonne [2]
  • [3] van Middelnederlands tonne, een inhoudsmaat die ook een gewichtsmaat werd [2]
  • [4] betekenis afgeleid van [3], omdat tussen 1840 en 1945 dit bedrag in toenmalige munten van 1 gulden 1000 kilo zou wegen [3]
  • [5] betekenis afgeleid van [4], omdat dezelfde getalswaarde wordt gebruikt
enkelvoud meervoud
naamwoord ton tonnen
verkleinwoord tonnetje tonnetjes

de tonv / m

  1. een vat in de vorm van een cilinder
    • Wij hebben een ton in de tuin staan. 
  2. (scheepvaart) een tonvormige boei
    • Gooi de tonnen even in het water. 
  3. (eenheid) een gewichteenheid van 1000 kilogram, gelijk aan een megagram
    • Die container weegt twee ton. 
  4. een bedrag van 100.000 aan geld, bv 100.000 euro
    • Tjeetje, dat huis kost tonnen! 
  5. (verkeer) een afstand van 100.000 kilometer
    • Mits goed onderhouden kun je met een gerust hart een auto met 2 ton op de teller kopen. 
vervoeging van
tonnen

ton

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tonnen
    • Ik ton. 
  2. gebiedende wijs van tonnen
    • Ton! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van tonnen
    • Ton je? 
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]


  • Geluid:  ton    (hulp, bestand)
  • IPA: /tɔ̃/; voor een woord dat in de uitspraak met een klinker begint: /tɔ̃.n‿/
  • ton
nominatief genitief datief accusatief benadrukt
tu ton / ta / tes te te toi
Bezittelijke voornaamwoorden in het Frans
bezitter: wat bezeten wordt:
enk mv
m v
enk 1e pers. mon ma mes
2e pers. ton ta tes
3e pers. son sa ses
mv 1e pers. notre nos
2e pers. votre* vos*
3e pers. leur leurs
* als beleefdheidsvorm zowel meervoud als enkelvoud

ton m enk

  1. jouw, je (bij mannelijke woorden in het enkelvoud)
    «Ton nom est Marianne.»
    Jouw naam is Marianne.

ton v enk

  1. jouw, je (alleen voor een vrouwelijk woord enkelvoud als dat in de uitspraak met een klinker begint)
    «Comment est ton habitation?»
    Hoe is jouw huisvesting?

ton m

  1. toon, geluid met een herkenbare frequentie
  2. toon, manier waarop iets gezegd wordt zodat het een bepaald gevoel oproept
  3. toon, tint, kleurschakering van een kleur tussen licht en donker
  1. «C'est le ton qui fait la musique.»
    Muziek ontstaat door de juiste toon (Hoe mensen reageren op een bericht of een handeling hangt vaak af van hun indruk of daarbij met hun opvattingen rekening wordt gehouden).