Naar inhoud springen

wagen

Uit WikiWoordenboek
Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: Wagen


  • wa·gen
  • In de betekenis van ‘voertuig’ aangetroffen vanaf 838 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord wagen wagens
verkleinwoord wagentje wagentjes

de wagenm

  1. kar
  2. (verkeer) auto

de wagenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord waag
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
wagen
waagde
gewaagd
zwak -d volledig

wagen

  1. overgankelijk iets riskants ondernemen
    • Er werd een poging gewaagd de rivier over te steken. 
  2. overgankelijk iets ondernemen waarvan je niet zeker bent dat het zal lukken
     Ik liep ten slotte bijna elke dag dezelfde afstand als een marathon, dus dacht ik een kansje te kunnen wagen.[3]
  3. wederkerend zich ~ : een risico op zich laden
    • Daar waagde hij zich niet aan. 
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[1]
  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


  • wa·gen

wagen

  1. wagen


wagen

  1. (verkeer) wagen; auto


wagen

  1. (verkeer) wagen; auto