Naar inhoud springen

absence

Uit WikiWoordenboek
  • ab·sen·ce
enkelvoud meervoud
naamwoord absence absences
verkleinwoord - -

de absencev / m

  1. (medisch) een kortstondig bewustzijnsverlies als gevolg van een stoornis in de hersenen
    • Hij kreeg ineens een absence. 
80 % van de Nederlanders;
70 % van de Vlamingen.[1]
  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


absence

  1. afwezigheid
    «His absence was felt.»
    Zijn afwezigheid werd gevoeld.


enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  absence     l'absence     absences     les absences  

absence v

  1. afwezigheid
    «Tu seras seule pendant mon absence
    Je zult alleen/eenzaam zijn als ik afwezig/weg ben.


  • IPA: /apsɛntsɛ/
  • ab·sen·ce
  • Leenwoord uit het Frans.

absence

  1. afwezigheid, absentie
  • neomluvená absence v