Naar inhoud springen

gijzelaar

Uit WikiWoordenboek
  • gij·ze·laar
enkelvoud meervoud
naamwoord gijzelaar gijzelaars
(gijzelaren)
verkleinwoord gijzelaartje gijzelaartjes

de gijzelaarm

  1. een veelal onschuldig persoon die tegen de eigen wil door een gijzelnemer gevangen wordt gehouden en die bedreigd wordt met het doel iets van derden gedaan te krijgen
    • Voor die gijzelaar werd het gevraagde losgeld betaald. 
  2. (geschiedenis) persoon die aan de tegenpartij wordt uitgeleverd en er met zijn leven voor instaat dat afspraken zullen worden nagekomen
    • Dat Tassilo op zijn beurt zijn neef Karel niet helemaal vertrouwde, blijkt uit het feit dat hij niet van plan was zonder garanties te komen. Pas na overdracht van twaalf Karolingische gijzelaars was hij bereid om de rijksdag in Worms bij te wonen. [5]
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[6]